Jannemieke Caspers

toneelschrijver | theatermaker

As I left my father’s house

In opdracht van NDC – Bright Richards 2009-2010

As I Left My Father’s House is een hartverscheurend en op waarheid gebaseerd toneelstuk over de langjarige gevolgen van oorlog en hoe verschillende religies steun bieden. Het resoneert met de ontwrichting door grote gebeurtenissen en met de vluchtverhalen van vele migranten.
De voorstelling is een montage van drie monologen, met elk een personage met een andere religie: Christen, Jood, Moslim.
Jannemieke Caspers schreef n.a.v. interviews de monologen van de Jood en de Moslim. De initiatiefnemer Bright Richards bedacht het concept en schreef de monoloog van de Christen. De voorstelling speelt sinds 2010 in diverse kerken, moskeeën en synagoges door het land, en is nog steeds te bezoeken.

Tekst / Script:  Jannemieke Caspers & Bright Richards
Spel:  Bright Richards, Hossein Mardani, Thomas Oerlemans
Muziek: Oleg Fateev, Zoumana Diarra
Vormgeving:  Laura de Jong
Kostuum: Sergio Cruz Ramirez
Montage: Aniek Boon

FRAGMENT

Le-Ezrath ha-Jeled

Robby

Ik vergeet waar ik mijn armen laat, mijn hoofd zou moeten zijn, mijn benen zijn geweest.
Mijn aderen zijn gevuld met zwart teer, en maken het zwaar om te bewegen.
De wereld drukt op mijn oogleden. Moe van het vechten tegen de spoken.
Alles is donker. Ik voel mijn spieren langs mijn ruggengraat richting aarde trekken.
De monsters in het diepste lava lonken naar mij.
Mijn lijf is op. Moe van het ontwijken. Het lijkt opgehouden te leven.
En in die verlamde huls zit ik, kijk ik naar buiten maar wat ik daar zie bevalt me niet. Ik kijk naar binnen, maar ook daar vind ik niks waar ik tevreden mee ben. Ik zoek een glinstering, terwijl ik weet dat alles donker moet zijn. Ik zie mijn zwarte bloed langzaam kolken. Er drijft iets. Het lijken lichamen. Mijn bloed begint te branden. Hun rug aan de oppervlakte. Ik til ze op en draag ze aan de kant. Ze hebben geen gezicht.
Ik hoor mijn kinderen roepen: “pappa. Pappa, kijk nou.” Ze raken mijn vingers aan, mijn gezicht, duwen een tekening in mijn handen en geven kusjes op mijn neus. Vanuit mijn huls zie ik hen zoeken naar hun vader. Ik geef een kus terug, maar ik voel het niet.
Ik voel niks meer.
Ik ben Adam.[1] Een mens.
Ik was bezig met leven, mens zijn, goed hebben en goed doen. Ik was bezig om mijn kinderen het beste leven te geven, om ze een betere wereld te geven.
Ik probeerde goed te doen.
Geboren uit rode aarde en zoveel vragen…Waar was je? Waarom keek je de andere kant op? Waar was je? Waar was je?
Waar bleef je?
Als ik voorbij mijn kinderen kijk ben ik bang; dit komt nooit goed.
Dit is mijn gebed. Help mij.
Ik kan het niet alleen.

Ik ben tien jaar, en we zitten in de keuken in het souterrain. Mijn tweede moeder wil mij wat zeggen. Mijn tweede moeder want mijn eerste moeder was vier jaar eerder al overleden. Ik heb niet zo’n hele goede band met haar. Ze is wat streng. En hard.
Mijn vader is er niet. Hij zit boven, op kantoor, voor zich uit te staren.
Mijn tweede moeder zegt: “Ik moet je wat zeggen.”
Ik kijk haar aan en zwijg.
Ze zegt: “Zoals je weet, ben ik je echte moeder niet.”
Ik knik. Wat zou Daddy doen?
Maar je eerste moeder, was ook je echte moeder niet.”
Zij kijkt mij indringend aan. Alsof ze met haar ogen de woorden vooruit wil duwen om zeker te zijn dat ik haar echt goed hoor.
              “En je vader, is ook je echte vader niet.” 
Haar ogen zoekend naar sporen van reactie in mijn gezicht.
Je echte ouders zijn gestorven in de oorlog. Zij waren Joods.”
Van binnen wordt alles stil. Mijn bloed lijkt niet meer te stromen, mijn hart niet meer te pompen, mijn organen lijken te zwijgen en mijn gedachten houden hun adem in. Zo stil dat je de stilte kan horen. Alsof mijn hele lichaam wacht op het moment dat ze zegt: ‘grapje’, en we opgelucht kunnen ademhalen.
We blijven stil. Mijn tweede moeder komt op haar knieën, haar handen op mijn schouders.
Wat verandert er nu?” vraag ik onzeker.
Niks.”
En tante Janne dan, is dat mijn echte tante?”
Ja.”
Ik hoor mijzelf zeggen: “Oké.”
En mijn tweede moeder zegt: “Er veranderd verder niks. Je bent en blijft onze zoon. Ik vind alleen dat je het recht hebt om het te weten.”
Ik loop het souterrain uit, de tuin in.
Als het hart huilt, hoort alleen het onzichtbare het.
Mijn stappen gaan vanzelf en ik lijk een beetje te zweven. Ik pak wat kiezeltjes en gooi die zo ver mogelijk in het gras.
De deur gaat dicht.
Later op de dag kom ik mijn vader tegen. “Je bent mijn zoon.” Verzekert hij mij.
Ik knik. Meer zeggen we er niet over.
Die middag vertel ik het aan mijn vriendje. Wij vormen samen de DDM; Dwars Door Moeilijkheden-club.
Oh!” zegt hij. “Ik ben ook niet het echte kind van mijn ouders. Mijn echte ouders zijn eigenlijk de beste piloten van het land. En mijn vader is ook nog koning van een land ver weg. Als ik wat ouder ben zoek ik hem op.
“De mijne waren Joods.”
“Wat is dat eigenlijk? Joods?”
vraagt hij terwijl hij een tak in stukken breekt.
“Ik ken wel Joden.”
zeg ik. “Uit de Bijbel…”
“Oh ja. Dat is zo. Zullen we ’n hut gaan bouwen?”

Ik bezoek wel eens weeshuizen met mijn vader…, maar dat is niet een plek waar ik wil wonen. Daar was wel een jongetje, iets ouder dan ik. En die kwam ook bij Tante Janne. Heel soms kwam hij ook bij ons thuis.
Ik ga vaak naar tante Janne toe. Bij haar is het fijn. Daar krijg ik altijd dropjes, sinaasappels, en later chocola. Zij verwent mij. Terwijl ik het sap uit mijn sinaasappelpartje zuig, bekijk ik haar gezicht.
Lijkt ze op mijn vader?Ik durf niks te vragen. Ik weet ook niet zo goed waarnaar.
Er veranderd niks, dat hebben mijn ouders mij verzekerd. Maar waarom voelt het van binnen dan toch zo?
Steeds vaker probeer ik in Tante Janne’s gezicht mijn vader te zien.
Ik vorm mijn eigen beeld van hem.
Diep van binnen begin ik tegen hem te praten.
En ook tegen mijn moeder. Voor haar heb ik een gezicht gemaakt van een mix van mijn eerste moeder en tante Janne.
Ik stel hen vragen over wat zij leuk vinden om te doen. En of zij ook wel eens bang zijn als ze ’s avonds de eenden horen kwaken. Het lijken lachende heksen.
Ik vraag mijn vader of hij gevochten heeft in de oorlog, maar daar geeft hij geen antwoord op.
Ik zeg dat ik wel snap dat ik bij mijn andere vader en moeder gebracht ben. En dat ik het niet erg vind. Maar wel jammer dat ik ze niet echt kan zien…

Als ik ’s middags thuis kom, en vader tilt me op om me een zoen te geven, voel ik me een beetje schuldig.
Hij zei me: Je bent mijn zoon. Maar ergens is dat natuurlijk niet waar. Maar het voelt wel zo.
En van binnen heb ik net met mijn echte vader gekletst. Die zal het niet leuk vinden dat ik nu vader en zoon met een ander ben…

FRAGMENT

De Octopus Het verhaal van Mahdi

MAHDI

Ik heb een nieuw huis. Een nieuw leven. Ik heb nieuw werk.
Ik heb een nieuwe wereld, een veilige wereld.
Ik heb een nieuwe huid.
Maar als ik kijk in de ogen van mijn kinderen, zie ik de reflectie van ons oude leven.
Geen lichte ogen, nieuwsgierig naar wat de dag hen brengt. Geen kinderlijke lachrimpeltjes in de hoeken, die ondeugend afwachten tot ze in volle lach mogen uitbarsten.
Ik zie donkere ogen die stilletjes afgewend naar hun voeten turen, zonder verwachting, maar altijd alert. Ik zie doffe ogen die de oude beelden maar niet kunnen rijmen met het nieuwe uitzicht. Ik zie pijn zo groot als de aarde, de onmacht het te kunnen plaatsen en daardoor het gebrek aan ruimte voor dromen.

Het is oudejaarsavond. Mijn kinderen liggen in bed. Om 24:00 uur beginnen de knallen. Gillende keukenmeiden, rotjes, voetzoekers…
Mijn zoon komt zwetend de trap af.
Ze zijn aan het schieten.”
In volle paniek kijkt hij me aan.
Mijn dochter in haar pyjama achter hem in de deuropening.
Haar ogen neergeslagen. Haar dunne armen over elkaar. Haar knokige knieën en schouders uit haar vel stekend.
Nee“. Zeg ik.
Er is niemand aan het schieten. Ze vieren de komst van het nieuwe jaar. Kijk maar. Je zult zien dat iedereen vrolijk is.
Ik loop, in bescherming van Hem half door slaap bevangen, naar buiten, mijn kinderen aan de hand, als  ’t water uit de hemel over mij en mijn kinderen stroomt.
Regen om ons rein te maken.
De gruwel van de djinns uit de oorlog te verdrijven.
Om onze harten standvastig en mijn voeten stevig te maken.
O Allah,
U alleen heeft het recht om te breken,
Want U alleen bezit de macht om op te bouwen.
U die weet hoe je aan elkaar moet naaien,
Weet hoe je stuk moet trekken.
Wat U ook verhandelt,
U koopt er iets beters voor terug.
U legt het huis in puin en maakt in een oogwenk beter bewoonbaar dan voorheen.
Heer van de ochtendschemering, ik smeek u, laat de ogen van mijn kinderen stralen…

Het is kerstavond. De radio staat aan.
Uit het kleine zwarte kastje hoor ik het nieuws: de militie is het land binnengevallen, en bezet noordelijk gebied.
Een oude rekening wordt verheven. De politieke leiders roepen ons op om te bidden.
Ik dacht: het is een grapje. Ik kijk naar buiten en er is niks aan de hand.
Maar als mijn vrienden, aangemeld bij het leger, niet meer terug keren, realiseer ik me hoe waar het is.
Jongens in rode T-shirts en rode broeken vechten zich een weg naar het Zuiden. Ze bezetten straten, ze bezetten wijken.
Als een olievlek verspreiden ze zich over het land.
Angst voor wat komen gaat nestelt zich in mijn vlees.
Ik droomde dat alle muren brandden. Al het steen van de stad stond in vlam. Wat ik droom komt meestal uit. Twee dagen later bereikte de militie mijn huis.
Vanaf de brug rent de eerste schietend door de straat. Hij schreeuwt:
Alle soldaten moeten zich overgeven voor 14:00 uur, of anders bombarderen we alles plat.”
De soldaten leveren hun wapens in. Allemaal jonge mannen met een veter om hun nek. Die veter laat zien: pas op. Ik ben een soldaat.
Een soldaat zonder wapens. Ze worden gedwongen te kiezen: meevechten met de militie, of de dood.
Ineens vecht iedereen tegen iedereen.
We moeten binnen blijven. Van 6 tot 6.
Ben je buiten, ben je een vechter.
Langzaam raakt het eten op.
Ik wil me aanmelden bij het leger. Dat is de enige kans op eten.
Maar ik sta voor het bureau, en mijn hele lichaam zegt me: doe het niet.
Ik stap uit de rij, en keer terug naar huis.
Als je uit deze oorlog ontsnapt heb je 10 levens.
Ik ben er negen kwijt.
Het is ieder voor zich, en God voor ons allen.

© J. Caspers 2010


[1]              fonetisch: adaam

 

Zie ook VIDEO

TERUG naar overzicht.